maandag 18 december 2017
donderdag 10 augustus 2017
dinsdag 10 januari 2017
varens hebben hun sporen verdiend
Varens vormen een grote groep van groene planten met een hoge decoratieve waarde. Jammer genoeg komen ze in veel gevallen pas onder de aandacht wanneer andere planten het op ‘moeilijke’ plekken laten afweten. Dit maakt dat ze worden verbannen naar donkere en vochtige hoeken: ongunstige plekken waar niets anders durft te gedijen. Een verkeerde ingesteldheid, want een varen mag niet zomaar aan zijn lot worden overgelaten.
De meeste varens zijn langlevende en dikwijls traaggroeiende bladplanten. Als stengel hebben ze een rechtopstaande, opstijgende of kruipende wortelstok. Daarrond staan de bladeren in dichte spiralen ingeplant. In de tropen komen ook boomvarens met een echte, houtige stam voor. De bladeren vertonen een grote verscheidenheid in bouw.
Varens bloeien niet en geven ook geen zaden. Ze vermenigvuldigen zich via sporen, hoewel enkele soorten ook kunnen worden vermeerderd via uitlopers.
Varens behoren tot de pioniers onder de kamerplanten. Zoals veel kamerplanten, vinden ze hun oorsprong in het Victoriaanse Engeland, in het midden van de 19 de eeuw. Ze hebben sindsdien echter niets aan waarde ingeboet. Integendeel, het sortiment is dermate uitgedeind dat het onmogelijk is de talloze soorten en variëteiten allemaal te bespreken.
In Vlaanderen ligt de bakermat van de varenteelt in de streek rond Evergem. Een handvol succesvolle kwekers hanteert er nog oude beproefde methoden die sterke en mooi uitgroeiende planten garanderen. Dat kan niet altijd gezegd worden van buitenlandse varenkwekers.
Regelmatig aandacht
In tegenstelling tot de gangbare gedachte kunnen varens gemakkelijk over een langere tijd gehouden worden op voorwaarde dat goede groeiomstandigheden worden gecreëerd. Daarbij zijn de beschikbaarheid van water, luchtvochtigheid en diffuus licht van primordiaal belang.
De grond waarin de varen groeit, moet niet alleen humusrijk en los (naaldbossengrond, turfmolm of een mengeling van beide) maar vooral vochtig zijn, anders laat de plant zijn bladeren vallen. Dat betekent niet dat de plant in de potgrond moet zwemmen: stagnerend water is als gif voor een varen. Water wordt langs de potgrond toegediend; het teveel aan water laat men uitdruipen. Er mag in geen geval in het hart van de plant worden gegoten want dan ontstaat rot.
De voorkeur voor vocht maakt dat de plant vaak naar de badkamer wordt verhuisd. De waterdamp die er na het baden blijft hangen volstaat echter niet om de varen in leven te houden. Verwarmingstoestellen moeten daarom worden voorzien van waterverdampers ofwel moet de plant regelmatig worden beneveld met water. Dat laatste is beter dan het water rechtstreeks op het blad te sproeien. Gebruik steeds regenwater of onthard water om kalkaanslag op de bladeren door leidingwater te voorkomen.
Door de plant in een schaal met water te zetten, creëert men een vochtige atmosfeer. De varen mag echter niet met zijn voeten in het water staan en wordt daarom op een verhoogje (bv. stenen of kurk) gezet dat net boven het wateroppervlak uitsteekt. De varen kan ook in een pot of beter nog een Aziatische orchideeënpot met gaten in de zijkant worden geplaatst. De ruimte tussen de potwanden wordt opgevuld met veenmos (Spaghnum), dat nat wordt gehouden. Stelt de luchtvochtigheid alsnog problemen dan zoekt men beter zijn toevlucht tot minder vochtafhankelijke Nephrolepis en Platycerium-soorten.
Varens mogen niet in een donkere hoek worden weggestopt. Het zijn weliswaar schaduwminnende planten maar ze hebben toch indirect zonlicht nodig. Ze groeien dan ook het best op een lichte plaats met een wisselende schaduw en gespreid zonlicht. U kan de meest geschikte lichtinval meten aan de hand van de schaduw van uw hand. Zijn de contouren niet erg scherp maar toch nog goed zichtbaar, dan heeft u de goede lichthoek gevonden. Soorten en rassen met weinig bladgroen mogen gerust op een wat lichtere plaats opgroeien, maar rechtstreekse blootstelling aan de zon blijft hoe dan ook uit den boze.
In de groeiperiode kunnen varens eens in de twee tot drie weken met gewone plantenvoeding worden bemest. Hun portie wordt t.o.v. andere kamerplanten gehalveerd (max. 0,5 tot 1 g per liter water). In de winter is bemesting niet nodig.
Drie groepen
De meest gekweekte varens behoren tot drie grote families:
Krulvarens (Nephrolepis)
Venushaarvarens (Adiantum)
Vleugelvarens (Pteris)
Van de krulvarens is Nephrolepis exaltata veruit de belangrijkste soort. Ze telt veel variëteiten, die zich onderscheiden in de mate waarin het blad ingesneden of gekroesd is. Wellicht zijn het de mooiste varens voor de kamer, want ze groeien voluit en zijn een indrukwekkende verschijning. Jammer genoeg houden ze het in de regel hooguit een jaartje uit. De varen vormt geen vruchtbare sporen maar kan uit sterke uitlopers worden vermeerderd.
De venushaarsoorten zijn sierlijke varens en veelal afkomstig uit tropische gebieden. Vooral de fijnbladige Adiantum tenerum en Adiantum raddianum worden in de meest uiteenlopende vormen en selecties gekweekt. Het fijne loof kan moeilijk tegen droge lucht, zon en kou. Dat maakt ze vooral in de winter moeilijk houdbaar, tenzij ze in een kas opgroeien. Breedbladige soorten als Adiantum hispidulum en Adiantum grossum zijn in dit opzicht wat minder gevoelig. Loopt het niettegenstaande deze waarschuwing mis, dan kan men altijd proberen de plant te redden door hem in water onder te dompelen en de bladeren daarna aan de basis terug te knippen.
Het geslacht van vleugelvarens is enorm soortenrijk en bezit talloze variëteiten. Ze worden hoofdzakelijk als potplant gekweekt. U vindt ze vaak terug in plantenschalen en -bakken; vooral diverse vormen van Pteris cretica worden voor dit doel gebruikt. Het zijn tamelijk sterke varens en daarom erg geschikt voor de beginnende varenliefhebber. Soorten als Pteris longifolia ontwikkelen lange, veervormige bladeren en vullen zo op gracieuze wijze de kamerhoek. Er zijn ook rassen bekend met meerkleurige bladeren, waaronder Pteris ensiformis.
Buitenbeentjes
Asplenium is een geslacht van merkwaardige varens, dat zich sterk van de eerder besproken soorten onderscheidt. Broedvarens, zoals Asplenium bulbiferum en Asplenium daucifolium, ontwikkelen op hun oudere bladeren kleine broedknoppen, waaruit naderhand kleine plantjes verschijnen. Van zodra die worteltjes vormen, kunnen ze afgenepen en uitgeplant worden. Deze varens zijn in de handel minder gemakkelijk te vinden in tegenstelling tot de al even bijzondere nestvaren Asplenium nidus. Zoals de naam reeds laat uitschijnen, vormen de bladeren een trechtervormig rozet dat op een vogelnest gelijkt. Er bestaat van de soort ook een vorm met ingesneden bladeren.
Voor hangpotten zijn hertshoornvarens (Platycerium) erg geschikt. Het zijn tropische epifyten (planten die op andere planten groeien zonder daaraan voedsel te onttrekken) met een duidelijke bladdiformie. Dat wil zeggen dat de soort twee soorten bladeren heeft: de nest- of nisbladeren - de bladeren die in het hart van de plant groeien - en de fertiele bladeren - de bladeren die vanuit het hart naar buiten groeien, alsof twee planten in elkaar vergroeien. Een grijs beschermlaagje behoedt de geweivaren - zoals de soort ook nog wordt genoemd - tegen overmatige verdamping, waardoor de plant het ook in verwarmde vertrekken en op iets zonnigere plaatsen uithoudt. Er bestaan een vijftiental soorten waarvan Platycerium bifurcatum veruit de bekendste is en het gemakkelijkst te verplegen is.
Platycerium grande en Platycerium superbum zijn indrukwekkender dan de voorgaande maar verlangen dan ook heel wat meer plaats, eens ze zich ten volle hebben ontwikkeld. De grote, ronde nisbladeren lopen uit in de gaffelvormig vertakte, rechtopstaande fertiele bladeren. De nisbladeren kunnen een hoogte van anderhalve meter bereiken. Dat geldt eveneens voor de bladslippen, die uiteraard naar beneden afhangen.
In tegenstelling tot andere varens krijgen hertshoornvarens hun water tussen de nestbladeren toegediend.
Plantenliefhebbers die het wat bescheidener zien, maar even zorgeloos een varen willen opkweken kunnen terecht bij de kleine maar vrij sterke rondbladige varens (Pellaea). Deze varens komen oorspronkelijk uit droge gebieden en zijn daarom minder waterbehoevend. De potkluit mag echter nooit geheel uitdrogen, zodat deze varen beter in ondiepe maar niettemin ruime schalen gehouden wordt. Vooral de dubbeltjesvaren (Pellaea rotundifolia) met ronde, leerachtige blaadjes is bijzonder geschikt. Daarnaast bestaan er evenwel ook soorten met driehoekige of langwerpige blaadjes zoals Pallaea falcata.
IJzersterk is de ijzervaren (Cyrtomium falcatum) die zelfs lichte vorst doorstaat. Zijn leerachtig blad beschermt hem tegen uitdroging. Daardoor houdt de varen niet van warmte en krijgt hij een frisse plaats toegewezen, zeker in de zomer.
Moeilijk verkrijgbaar, maar alleraardigst is het tot de verbeelding sprekende apepootje (Davallia div spec.). Deze varen dankt zijn naam aan de lange, kruipende en bruingeschubde of -behaarde wortelstokken, die gemakkelijk uitlopen. Ze klitten dermate ineen dat ze op de duur uit de pot gaan groeien. De plant kan behoorlijk goed tegen droge lucht en houdt zich daardoor uitstekend staande in een warme kamer.
Abonneren op:
Posts (Atom)